Toekomst provinciale financiën

Toekomst provinciale financiën

Inleiding

Terug naar navigatie - Inleiding

Het financieel perspectief verandert. In de afgelopen jaren hebben we veel extra kunnen investeren in Overijssel, met name vanwege de opbrengsten vanuit de verkoop van Essent. De Essentmiddelen zijn grotendeels uitgegeven, bestemd of belegd in revolverende fondsen. Dat is ook terug te zien in de liquiditeitsprognose: onze liquiditeitspositie neemt gestaag af. We worden daarmee meer afhankelijk van onze structurele inkomsten. Deze zijn met veel onzekerheden omgeven, terwijl wij en onze partners gewend zijn geraakt aan onze omvangrijke (incidentele) uitgaven op de volle breedte van ons beleid. Bovendien weten we dat de maatschappelijke opgaven en transities om een forse inzet van ons (blijven) vragen. We voorzien dat we fundamentele keuzes moeten maken. Wat gaan en blijven we doen? En ook: wat gaan we niet meer doen? Hoe kunnen we toch investeringskracht mobiliseren? Er is tijd nodig om in te spelen op het veranderende financieel perspectief en om keuzes te maken. De komende twee jaar willen we daarom benutten om de consequenties en (on)mogelijkheden in kaart te brengen, zodat een nieuwe coalitie de juiste uitgangspositie heeft om keuzes te maken. Bij deze perspectiefnota zetten we hiertoe een eerste stap.

Ontwikkelingen

Terug naar navigatie - Ontwikkelingen

Dat onze structurele baten onzeker zijn geldt eigenlijk voor alle drie onze grootste inkomstenbronnen: het provinciefonds, de opcenten op de Motorrijtuigenbelasting en dividendinkomsten.

Provinciefonds
Met betrekking tot het provinciefonds zijn we afhankelijk van het Rijk. Vanwege de trap-op-trap-af systematiek stijgen en dalen onze inkomsten mee met de uitgaven van het Rijk. Het is niet te voorspellen wat de coronacrisis op de lange termijn betekent voor de overheidsuitgaven in het algemeen en wat daarvan de consequenties zijn voor het provinciefonds. Ook weten we niet welke keuzes een nieuw kabinet zal maken en wat de gevolgen zullen zijn van de herijking van het provinciefonds. Om deze reden stellen we voor om voorzichtig om te gaan met het ramen van accres en is het voorstel om voorlopig géén accresstijging te ramen.

Opcenten MRB
Ons belastinggebied, opcenten op de Motorrijtuigenbelasting (MRB), staat onder druk. Ten eerste door de vrijstelling van elektrische auto’s voor de MRB. De Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) concludeert in het onderzoek naar de opcenten dat provincies substantiële potentiële inkomsten mislopen door de MRB-vrijstelling. Voor ons gaat het om circa € 21 miljoen in de periode 2021-2024. Uitgangspunt van de ROB is dat het in de rede ligt dat het Rijk de provincies compenseert voor de gederfde inkomsten. Ten tweede wordt in verschillende verkiezingsprogramma’s gerefereerd aan een andere manier van betalen voor mobiliteit: van bezit naar gebruik. Als een nieuw kabinet besluit de huidige MRB te vervangen door een vorm van Betalen naar Gebruik (BnG), dan heeft dat directe consequenties voor het provinciaal belastinggebied. Het zou in het uiterste geval kunnen betekenen dat het volledige provinciale belastinggebied (goed voor jaarlijks € 1,7 miljard opbrengsten; voor Overijssel € 113 miljoen) in zijn geheel verdwijnt. Ook daar zal een nieuw kabinet, in samenspraak met de provincies, dan een oplossing voor moeten zoeken. Wij maken ons samen met andere provincies sterk voor het behoud van een autonoom belastinggebied, dat past bij onze onmisbare rol bij de regionale aanpak van de maatschappelijke opgaven.

Dividendinkomsten
Tot slot zal de winstgevendheid van Enexis en Vitens de komende jaren aanzienlijk teruglopen, omdat zij fors investeren in de energietransitie, respectievelijk klimaatopgave. Daardoor ontvangen wij de komende jaren fors minder dividend. Bij Enexis wordt op dit moment een halvering van de winst verwacht, waardoor onze dividendinkomsten terugvallen tot circa € 10 miljoen per jaar. Dat is circa de helft van wat we afgelopen jaren kregen. En ook hiervan is de vraag hoe dit zich verder ontwikkelt. Zelfs met de lening die afgelopen jaren door de aandeelhouders is verstrekt aan Enexis is de volledige kapitaalbehoefte nog niet ingelost. Bij Vitens spelen vergelijkbare vraagstukken en gaan we de komende jaren ervan uit dat we geen dividendinkomsten (voorheen circa € 0,7 miljoen) meer zullen ontvangen.

Vervangingsinvesteringen

Terug naar navigatie - Vervangingsinvesteringen

Veel infrastructuur is aangelegd in de jaren zeventig, toen het autogebruik explosief groeide. Omdat de levensduur van veel infrastructuur in zicht is en omdat veel bruggen en viaducten niet berekend zijn op het zware verkeer dat er tegenwoordig overheen rijdt, moeten veel wegen en kunstwerken tussen nu en 30 jaar worden vervangen. We hebben de afgelopen periode, mede aan de hand van asset management, de vervangingsopgave nader in beeld gebracht. Hiertoe hebben we op basis van historische gegevens, CROW normen, eenheidsprijzen en ervaring een 65-jarige vooruitblik gemaakt van de vervangingen van wegen, kunstwerken en waterwegen. Een totaalplaatje is hieronder opgenomen.

Het betreft een theoretische analyse op basis van de bestaande uitgangspunten en we benadrukken dan ook dat we de werkelijke vervanging altijd op basis van schouw doen: we vervangen een weg pas als dat nodig blijkt te zijn. We zullen de inschattingen dan ook steeds verder kunnen en moeten aanscherpen op basis van de ervaringen die we de komende jaren opdoen. Desondanks geeft de huidige analyse wel een waardevol beeld.

Op dit moment hebben wij voor de vervangingsopgave € 8 miljoen structureel in onze Begroting opgenomen, daarvan is € 5 miljoen bestemd voor de vervanging van wegen en kunstwerken en € 3 miljoen voor waterwegen (met name Kanaal Almelo de Haandrik). Gemiddeld ligt het jaarlijks benodigd budget voor vervangingsinvesteringen op basis van bovenstaande analyse echter op ruim € 19 miljoen per jaar. Dit is overigens exclusief de vervanging van de Zwartewaterbrug en ook exclusief indexeringen. Daarmee is sprake van een mogelijk tekort van jaarlijks € 11 miljoen. Als we kijken naar de opgave voor de komende 15 jaar dan bedraagt dit tekort circa € 5,5 miljoen.

Een dergelijk tekort legt de komende jaren druk op de invulling van de structurele begroting. We vinden dat een afweging hieromtrent thuishoort in een bredere afweging ten aanzien van de structurele begroting. Wel stellen we voor om vanaf 2022 de beschikbare middelen voor de vervangingsopgave standaard te indexeren (dat gebeurde tot op heden nog niet). Daarmee zorgen we dat de beschikbare middelen in elk geval in de pas lopen met de kostprijsstijgingen.

In de vooruitblik die is gemaakt van vervangingsinvesteringen is rekening gehouden met de benodigde beheer en onderhoud. Deze hangen immers ook nauw samen: goed en slim vormgegeven dagelijks en groot onderhoud zorgt voor optimale vervangingstermijnen. Daarmee is dus inzicht in de totale cyclus van beheer, onderhoud en vervanging van onze infrastructuur. Naast een ‘vervangingspiek’ is op basis van de analyse de komende jaren ook een piek in het groot onderhoud te verwachten. Om deze reden hebben wij besloten jaarlijks € 1 miljoen extra te storten in de voorziening beheer en onderhoud. Wij verwachten dat na 10 jaar deze toevoeging weer kan vervallen.

Langjarig incidentele impulsen

Terug naar navigatie - Langjarig incidentele impulsen

We zijn op veel terreinen de afgelopen jaren gewend geraakt aan de incidentele impulsen over de volle breedte van ons beleid, zoals bijvoorbeeld natuur, economie, bereikbaarheid, cultuur en het ruimtelijk domein. Deze impulsen voelen als ‘vast’ onderdeel van ons beleid en we hebben soms structurele verwachtingen gewekt, ook bij onze partners. Hieronder is een overzicht opgenomen van de beleidsimpulsen van de afgelopen 12 jaar. Het zijn grove gemiddelden over de afgelopen jaren.

Beleidsterrein Jaarlijkse incidentele impuls
Wonen en retail € 1,75 miljoen
Leefbaar platteland € 1 miljoen
Natuur € 2 miljoen
Agro & Food € 1,5 miljoen
Verkeersveiligheid € 1,5 miljoen
Innovatie & mkb € 7,5 miljoen
Human Capital € 2 miljoen
Fiets € 2 miljoen
Evenementen € 1,25 miljoen
Toerisme € 1,25 miljoen
Cultuur € 5 miljoen
Openbaar bestuur € 1 miljoen
Europese programma's € 4 miljoen
Totaal beleidsimpuls € 31,75 miljoen


Naast deze structureel voelende beleidsimpulsen hebben we ook veel incidentele investeringen gedaan in bijvoorbeeld infrastructuur, maar ook ten behoeve van de verschillende transities. De meeste opgaven lopen ook na deze coalitieperiode door. Dit geldt bijvoorbeeld voor het programma Nieuwe Energie waarvan de financiering stopt na 2023. Maar ook voor onze inzet op Stikstof en de Gebiedsgerichte aanpak.

Met het oog op de aflopende reserves is het onwaarschijnlijk dat we al deze incidentele uitgaven kunnen continueren. Onderstaand beeld is gebaseerd op het budgettair perspectief bij deze perspectiefnota, waarbij een verdere doorkijk is gegeven naar de toekomst toe. Naar verwachting schommelt de jaarlijkse ruimte na deze coalitieperiode rond de € 10 miljoen per jaar, afhankelijk van de ontwikkelingen van onze inkomsten. Gezien dit budgettair perspectief en het feit dat onze reserves bestemd zijn, zal het onmogelijk zijn om op de huidige voet door te gaan. Daarvoor is de (structurele) ruimte op de middellange en lange termijn te beperkt. Met het voortzetten van ons huidige bestedingspatroon zouden we in de volgende coalitieperiode jaarlijks circa € 30 miljoen tekort komen (rode lijn). Hierbij is nog geen rekening gehouden met de structurele vervangingsopgave.

Handelingsperspectieven

Terug naar navigatie - Handelingsperspectieven

Al met al voorzien we dat we fundamentele keuzes zullen moeten maken. Wat gaan en blijven we doen? En ook: wat gaan we niet meer doen? Hoe kunnen we toch investeringskracht mobiliseren, met behoud van een gezonde financiële positie, nu en in de toekomst? Op hoofdlijnen zijn er drie handelingsperspectieven te formuleren: verlagen of ombuigen van lasten (keuzes maken), verhogen van baten (meer ruimte) en financiële spelregels aanpassen.

Verlagen of ombuigen van lasten
Het verlagen of ombuigen van lasten is een politiek keuze. Het gaat om inhoudelijke keuzes en ambities. Bij de invulling van de herprioritering is dit niet makkelijk gebleken. Toch zullen deze keuzes met ingang van de volgende coalitieperiode wel moeten worden gemaakt. We beseffen dat we ook nu al voorzichtig moeten zijn met het wekken van structurele verwachtingen. Juist om deze reden stellen we bij deze perspectiefnota op een aantal financiële claims voor de ambitie bij te stellen en om sommige posten deze coalitieperiode alvast af te bouwen.

Verhogen van baten
Het verhogen van onze baten hebben we maar gedeeltelijk in eigen hand. Alleen als het om ons eigen belastinggebied gaat hebben we een autonome mogelijkheid om de opbrengsten te verhogen. Daarbij spelen ook de hiervoor benoemde onzekerheden. Verder zijn we voor onze structurele baten vooral afhankelijk van het Rijk. Inzet daarop vraagt lobby en een goede positionering van ons als provincie. Dat geldt ook als we bijvoorbeeld inzetten op het binnenhalen van cofinanciering. Het is waardevol om te onderzoeken hoe we één provinciale euro meer kunnen laten opleveren. Daarbij is het goed te kijken naar het brede scala van publieke en private instrumentarium, van subsidies, leningen, aandelenparticipaties, fondsen, et cetera.

Financiële spelregels aanpassen
Tot slot is het mogelijk om te kijken naar onze financiële spelregels. Hoe gaan we om met risico’s? Oftewel, hoeveel dekken we af? Willen we alles financieren met eigen vermogen of zijn we ook bereid om te lenen? En willen we de mogelijkheid om te kunnen afschrijven op investeringen anders benutten? Bij al deze opties is sprake van keuzes die de financiële positie op korte, dan wel lange termijn raken. Keuzes om minder risico’s af te dekken levert eenmalig wat op, maar dat maakt de financiële positie minder solide. Het aantrekken van vreemd vermogen levert eenmalig investeringsruimte op, maar betekent structurele (aflossings-) lasten voor de toekomst (en een risico op hoge structurele rentelasten). En ook afschrijven op investeringen geeft in het heden ruimte, maar kost ruimte in de toekomst. Het is van belang de keuzes hieromtrent in totaliteit te beschouwen, omdat ze op elkaar ingrijpen. Ook is het verstandig om eventuele ruimte die ontstaat gefaseerd in te zetten, om in staat te blijven bij te sturen én om ruimte te houden voor later.

De komende twee jaar willen we benutten om de consequenties en (on)mogelijkheden op alle drie de handelingsperspectieven in kaart te brengen, zodat een nieuwe coalitie de juiste uitgangspositie heeft om keuzes te maken. Daarnaast zetten we bij deze perspectiefnota een eerste stap als het gaat om de ‘afschrijvingsmethodiek’.

Afschrijvingsmethodiek

Terug naar navigatie - Afschrijvingsmethodiek

Conform het BBV activeren wij onze investeringen in materieel vaste activa en schrijven wij er dus jaarlijks op af. De financiële verordening is leidend voor de afschrijvingstermijnen. In onderstaande figuur is op hoofdlijnen weergegeven hoe afschrijven werkt en wat het betekent. Belangrijk is om een onderscheid te maken tussen kasuitgaven (letterlijk de rekening betalen) en lasten (wat we opnemen in de begroting). Bij het afschrijven op investeringen wordt de last gekoppeld aan de gebruiksduur van de investering. Gaat de investering 8 jaar mee, dan wordt de totale investering verspreid over die gebruiksduur. Dat levert een structurele last op in de begroting van 1/8 van de investering gedurende 8 jaar.

Afschrijvingsmethodiek:

Vanaf 2017 is het conform het BBV verplicht om investeringen in materieel vaste activa af te schrijven over de levensduur van het actief. Voorheen schreven wij al onze investeringen in één keer af, oftewel dan namen we op het moment van investeren ook direct de gehele last op in onze begroting. Met onze huidige systematiek hebben wij min of meer vast gehouden aan de oorspronkelijke werkwijze. Nu reserveren we op het moment van investeren een bedrag ter hoogte van de investering in de Reserve Dekking Kapitaallasten. Van daaruit dekken we de structurele afschrijvingslasten. De systematiek is uitgewerkt in onderstaand voorbeeld.

Huidige systematiek:

De huidige systematiek, die overigens conform het BBV is toegestaan, heeft voordelen. Het geeft vooraf zekerheid over de dekking, de structurele begroting wordt niet belast (in feite wordt een incidentele last omgezet in een structurele baat). En omdat we de middelen reserveren in een reserve zijn we in staat de investering volledig met eigen vermogen te financieren. Het betekent echter wel dat we in onze begroting geen koppeling meer leggen tussen gebruik/nut en lasten en de investeringsruimte is beperkt tot de budgettaire ruimte in het jaar van investeren.

De laatste twee nadelen zijn de voordelen van het hanteren van de ‘afschrijvingsmethodiek’. Het maakt het – afhankelijk van de structurele ruimte in de begroting – mogelijk om extra te investeren in het heden en om de lasten te koppelen aan de gebruiksduur van de investering.  Doordat een structurele last is opgenomen in de begroting, is er daarnaast na afloop van de afschrijvingstermijn budget beschikbaar is om eventueel een herinvestering of vervangingsinvestering te doen.

Hiertegenover is het wel belangrijk te beseffen dat de lasten worden genomen in latere jaren. In plaats van een incidentele volledige last in het heden, wordt de structurele, niet beïnvloedbare last uitgesmeerd over toekomstige jaren. Het betekent meer ruimte nu, minder ruimte later en een schuif van incidentele naar structurele lasten. Daarnaast blijft het investeringskrediet hetzelfde en dit moet wel worden gefinancierd. Als hiervoor geen eigen vermogen wordt gereserveerd dan zal hoogstwaarschijnlijk vreemd vermogen moeten worden aangetrokken. Dit is afhankelijk van de totale financieringsvraag. Om hier zicht op te houden neemt het belang van een goede liquiditeitsprognose toe.

Verschillende soorten investeringen
In principe komen álle investeringen in materieel vaste activa in aanmerking voor de ‘afschrijvingsmethodiek’. In deze perspectiefnota beperken we ons in de nadere uitwerking tot de investeringen in infrastructuur. In bijlage III van het Statenvoorstel hebben we de uitgangspunten voor investeringen in infrastructuur opgenomen. Deze leggen we ter besluitvorming aan u voor en deze zijn leidend voor de wijze waarop we de financiële claims verwerken in het budgettair perspectief.

In de uitgangspunten voor investeringen in infrastructuur maken we onderscheid tussen drie typen investeringen.

  1. Vervangingsinvesteringen. Vervangingsinvesteringen zijn levensverlengend onderhoud aan een actief. Dit soort investeringen moeten conform BBV worden geactiveerd. Wat we als levensverlengend beschouwen is een grijs gebied, maar we gaan hierbij uit van de technische levensduur van het actief.
  2. Nieuwe investeringen in eigen infrastructuur. Dit soort investeringen moeten conform BBV worden geactiveerd.
  3. Investeringen in activa van derden. Het is - onder voorwaarden - toegestaan om dit soort investeringen zowel direct af te schrijven als te activeren. Conform het BBV mag de afschrijvingstermijn maximaal gelijk zijn aan de afschrijvingsduur van de activa die door de betreffende derde wordt gehanteerd. Hanteert een derde geen afschrijvingstermijn, dan is de eigen afschrijvingstermijn leidend.


Voor al deze investeringen is het mogelijk de ‘afschrijvingsmethodiek’ toe te passen. We vinden echter op basis van onderstaande algemene uitgangspunten dat we terughoudend moeten zijn met het toepassen van deze methodiek.

  1. Wij vinden het in principe logisch dat de lasten die verbonden zijn aan investeringen worden gekoppeld aan de periode waarin de investering wordt gebruikt.
  2. Wij zijn ons ervan bewust dat bij een dergelijke methodiek grote investeringen in het heden zorgen voor niet beïnvloedbare structurele afschrijvingslasten in de toekomst.
  3. Wij zijn ons ervan bewust dat bij een dergelijke methodiek grote investeringen leiden tot een financieringsvraagstuk en mogelijk leiden tot de noodzaak om vreemd vermogen aan te trekken.


Om deze reden stellen wij voor om enkel ten aanzien van nieuwe investeringen in eigen infrastructuur de ‘afschrijvingsmethodiek’ toe te passen. Belangrijke overweging daarbij is ook dat met het vastleggen van een structureel bedrag in de begroting ook na de afschrijvingstermijn ruimte is voor een vervangingsinvestering (wat bij eigen infrastructuur vrijwel onvermijdelijk aan de orde is). Voor een complete toelichting op de uitgangspunten verwijzen we naar bijlage III bij het Statenvoorstel.