Lokale heffingen
Dit betreft alleen de motorrijtuigenbelasting. De hier verantwoorde baten zijn gebaseerd op de cijfers van de Belastingdienst, die deze vaststelt via een landelijk geldende systematiek. Voor meer informatie wordt u verwezen naar de paragraaf “Provinciale heffingen”. De overige heffingen worden financieel verantwoord onder de verschillende kerntaken.
Algemene uitkeringen
De afwijking van circa € 0,1 miljoen komt door mutaties uit de decembercirculaire.
- De algemene uitkering wordt verlaagd met circa € 1,1 miljoen. Dit bestaat voor € 1,0 miljoen uit een correctie voor projecten verkeer en vervoer. In 2016 zijn de middelen voor de Brede Doel Uitkering (BDU) Verkeer en vervoer toegevoegd aan het provinciefonds, waaronder de middelen voor de Projecten verkeer en vervoer. Tot en met 2020 zijn deze middelen als een decentralisatie-uitkering uitgekeerd. Sinds 2021 is dit overgegaan naar een specifieke uitkering. In verband daarmee zijn de resterende middelen voor 2021 en verder teruggeboekt naar de begroting van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Bij deze terugboeking is per abuis de compensatie van opgebouwde indexatie niet overgeheveld. Nu is de indexatie voor 2021 en 2022 alsnog overgeheveld naar de begroting van het ministerie van IenW. Voor Overijssel betekent dit een negatieve bijstelling op de uitkering van circa € 0,97 miljoen voor 2022.
- Via de decembercirculaire heeft Overijssel een aantal decentralisatie-uitkeringen ontvangen van in totaal circa € 1,0 miljoen (na-isoleren € 560.000, Erfgoed Deal € 360.000 en Impact meting kerkenvisies € 21.000).
Wij stellen u voor om deze middelen via resultaatbestemming toe te voegen aan de achterliggende prestaties (resp. 3.1.6, 1.4.1 en 6.1.2) van de begroting 2023.
Saldo financieringsfunctie
De afwijking van € 3,4 miljoen wordt veroorzaakt door verkopen binnen de obligatieportefeuille waardoor boekwinst is gerealiseerd.
Overige algemene dekkingsmiddelen
Het eerste onderdeel betreft de 'Nog toe te delen incidentele baten en lasten'. Een realisatie op deze post is uiterst ongebruikelijk. De raming en realisatie betreft een bijdrage van € 0,9 miljoen op grond van het advies van de Commissie Jansen aan de provincie Zeeland. Omdat deze bijdrage niet past binnen één van de prestaties binnen de kerntaken, is deze onder dit onderdeel verantwoord.
Een ander verschil vormt een begrote bate van € 9,7 miljoen, terwijl deze op kerntaak 4 Mobiliteit is verantwoord / gerealiseerd.
Dit wordt verklaard doordat deze structurele baat tot en met 2020 werd ontvangen als decentralisatie uitkering via het provinciefonds. Deze algemene dekkingsmiddelen worden geraamd en verwerkt op de 'kerntaak' Overhead, financiering en dekkingsmiddelen. Deze uitkering is in december 2021 door het ministerie omgebogen tot een Specifieke uitkering (SPUK) Decentraal spoor voor de treindiensten. Conform de verslagleggingsregels dient een SPUK als baat verantwoord te worden op het taakveld waar het betrekking op heeft, in casu prestatie 4.2.3 van kerntaak 4. Het gaat hier om een verplaatsing van de verantwoording van de baat binnen de jaarrekening. Dit heeft geen invloed op het rekeningresultaat.
Het laatste onderdeel betreft correcties op de lasten en baten van voorgaande jaren, hoofdzakelijk vrijval van oude verplichtingen, waarvoor een meevaller van € 1 miljoen geraamd was. In 2022 bedroegen de correcties uiteindelijk € 3,1 miljoen. De afwijking ten opzichte van de raming en de bijdrage aan het resultaat bedraagt daarmee € 2,1 miljoen.
Onvoorzien
Het is wettelijk verplicht om onder de algemene dekkingsmiddelen een bedrag voor onvoorzien te ramen. Dit is jaarlijks € 250.000. Bij de Perspectiefnota 2023 is er een buffer van € 4,5 miljoen ingesteld voor prijsindexaties, om kostenstijgingen mee op te vangen. Hier is via Monitor 2022 - II een beroep op gedaan voor € 885.000. Nadien is gebleken dat ook het investeringsproject N307 geconfronteerd met kostenstijgingen op de uitvoeringscontracten.
Wij stellen u daarom voor om € 666.000 beschikbaar te stellen aan het investeringskrediet voor de N307 (prestatie 4.6.7) door deze middelen daarvoor in de reserve dekking kapitaallasten activa te storten. Verder stellen wij voor om de nog resterende middelen op de buffer 2022 via resultaatbestemming toe te voegen aan de post onvoorzien in de begroting 2023, aangezien de kostenstijgingen nog aanhouden.