Structurele mutaties
Terug naar navigatie - Structurele mutatiesIn de onderstaande tekst zijn de structurele mutaties opgenomen.
Meicirculaire 2023
De verwerking van de meicirculaire komt overeen met de informerende brief over de provinciale financiën D2023-06-006151. Onderstaande toelichting is daarop gebaseerd. Samengevat worden bij deze begroting de inkomsten uit het provinciefonds verhoogd met € 24,4 miljoen per jaar. Ongeveer € 11 miljoen van dit bedrag is een compensatie voor de loon- en prijsstijging. Door de korting op het provinciefonds die het Rijk toepast vanaf 2026 blijft de verhoging vanaf dat jaar beperkt tot € 16,9 miljoen.
In het vervolg onder dit punt lichten we deze mutatie nader toe.
Conform de bestaande uitgangspunten ramen we de accresontwikkeling één jaar vooruit. We verwerken in deze begroting dus de cumulatieve accresontwikkeling van 2024. De ontwikkeling in de jaren daarna in principe dus niet. Als de meerjarenraming een negatieve accresgroei laat zien, verwerken we dit wel direct. Dit hebben we al gedaan bij de begroting van 2023, waarbij we rekening hebben gehouden met de afname van het accres in 2026 ten opzichte van 2023.
Het accres van het provinciefonds bestaat uit een compensatie voor loon- en prijsontwikkelingen en uit een volumecomponent (de autonome groei). De compensatie voor loon- en prijsontwikkelingen hebben we nodig om de kosten van indexatie te kunnen dekken. Net als de accresontwikkeling, verwerken we de indexering van onze eigen begroting één jaar vooruit.
In de informerende brief over de financiën staat een grafiek die de verwachte groei van het accres in de komende jaren laat zien. Door de ontwikkeling te splitsen in een volumecomponent en inflatiecomponent is beter te analyseren wat de oorsprong is van de meerjarige effecten. De inflatiecorrectie werkt meerjarig door, de groei van het volume niet vanwege de aftopping in 2026. In de grafiek is verder aangegeven in hoeverre de accresontwikkeling meerjarig is verwerkt in de actuele meerjarenbegroting 2023 (blauwe lijn) en wat naar aanleiding van de meicirculaire nu wordt verwerkt in de meerjarenbegroting 2024-2027 (rode lijn).
Het accres in 2023 stijgt licht met circa € 2,2 miljoen. Dit komt voornamelijk door een correctie voor inflatie in 2022 die het Rijk vorig jaar heeft aangekondigd. Vorig jaar was het accres vastgesteld op basis van inflatiecijfers van maart 2022, terwijl de inflatie gedurende het jaar aanzienlijk is gestegen.
Het verwachte positieve accres in 2024 bedraagt cumulatief (dus inclusief het accres in 2023) € 24,4 miljoen. Dat wordt nu verwerkt in deze begroting. De forse stijging komt door zowel een aanzienlijke groei in het volume (hogere rijksuitgaven) als de hoge inflatie. Dit accres is niet structureel te verwerken in de meerjarenbegroting vanwege het terugvallende accres in 2026. Rekening houdend met de gedeeltelijke compensatie van deze terugval en de terugkeer van de opschalingskorting, bedraagt de terugval voor Overijssel circa € 12,3 miljoen (2026 ten opzichte van 2024).
Het verwachte volumeaccres in 2025 bedraagt circa € 5 miljoen. Dit accres wordt bij de perspectiefnota 2025 geraamd in de meerjarenbegroting, op basis van de actuele ramingen die er dan zijn. De terugval van het accres in 2026 ten opzichte van 2025 zal uitkomen op circa € 17,3 miljoen.
Cumulatief zou het geraamde accres in 2026 normaal gesproken uitkomen op € 24,4 miljoen (accres 2023 en 2024). Door de terugval van € 12,3 miljoen is in 2026 maximaal rekening te houden met een cumulatief accres van € 12,1 miljoen. In de begroting is reeds rekening gehouden met een terugval van € 4,8 miljoen in 2026. Daardoor valt de raming van het provinciefonds in 2026 per saldo € 16,9 miljoen hoger uit dan nu begroot.
Het is belangrijk te realiseren dat het structurele accres voor circa € 11 miljoen te maken heeft de inflatiecorrectie. Daar staan ook indexatiekosten in onze begroting tegenover en dat levert dus in principe geen vrije ruimte op. Zie daarvoor ook de toelichting op de indexeringen.
Septembercirculaire 2023
Naar aanleiding van de miljoenennota 2024 van het Rijk verschijnt de septembercirculaire met daarin de doorwerking van de besluitvorming van het Rijk op het accres van het provinciefonds. De effecten zijn bij het schrijven van de begroting nog niet bekend en worden meegenomen in de Monitor 2023-II.
Ontwikkelingen provinciefonds
Voor de zomer bent u via de brief over de provinciale financiën (zie notubiz) geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom de provinciale financiën. Door de vele ontwikkelingen is de onzekerheid rondom onze structurele inkomsten groot. Eén van de ontwikkelingen is de nieuwe verdeling van het provinciefonds. Zoals in de informerende brief aangegeven, lijkt op basis van het ontwerpmodel eerder een negatief dan een positief effect te verwachten van de nieuwe verdeling. Een negatief herverdeeleffect zou samenvallen met onder andere de aanzienlijke terugval in het accres en de mogelijke terugkeer van de opschalingskorting vanaf 2026. Voorzichtigheidshalve stellen we voor om rekening te houden met een (beperkt) structureel negatief effect op de algemene uitkering uit het provinciefonds, van € 1,25 miljoen in 2025 oplopend naar € 5,0 miljoen vanaf 2027.
Alle ontwikkelingen tezamen maken het onmogelijk om het geheel aan huidige en toekomstige structurele opgaven ook structureel te dekken. Voor een aantal onontkoombare ontwikkelingen op structurele taken zijn we genoodzaakt om deze voorlopig met incidentele middelen te dekken. Het gaat dan bijvoorbeeld om taken op het gebied van ruimte, klimaatadaptatie en ondermijning.
Indexeringen
Jaarlijks indexeren we onze begroting om de stijgende kosten vanwege inflatie te kunnen opvangen. De afgelopen periode was sprake van zeer hoge inflatiecijfers en onzekere voorspellingen. Niet op alle begrotingsonderdelen is de impact van inflatie even groot. Zo is in de bouwsector de inflatie veel hoger. Daarnaast zijn sommige prijsstijgingen direct merkbaar, bijvoorbeeld vanwege bepaalde contractafspraken, andere effecten ijlen na. Om deze redenen is vorig jaar, naast een relatief lage reguliere indexering van 3%, een indexatiebuffer ingesteld om gedurende het jaar onontkoombare hogere prijsstijgingen te vangen. Ook bij deze begroting vragen de ontwikkelingen rond inflatie de nodige aanvullende besluitvorming.
De besluitvorming bestaat in hoofdlijnen uit de volgende onderdelen:
- Het regulier indexeren van de structurele begroting (baten en lasten) met 2,9% en de OV begroting (baten en lasten) met het 5-jaarsgemiddelde van 3,9%. Dit leidt per saldo tot een structureel negatief effect van afgerond € 10,6 miljoen vanaf 2024.
- Het aanhouden van de bestaande structurele buffer voor indexeringen.
- Het aanvullend indexeren van het structurele budget voor vervangingsinvesteringen met € 1,6 miljoen vanaf 2024.
- Het aanvullend instellen van een structurele buffer voor indexeringen op het gebied van infrastructuur van afgerond € 3,0 miljoen vanaf 2024.
- Het aanvullend instellen van een incidentele buffer voor investeringen in infrastructuur van € 27,8 miljoen, primair bestemd voor het opvangen van stijgende kosten door inflatie.
Samengevat leidt de voorgestelde besluitvorming rond indexeringen in 2024 tot een negatief structureel effect van € 15,2 miljoen en een negatief incidenteel effect van € 27,8 miljoen.
Structurele indexeringen
Reguliere indexering (2,9% en OV 3,9%)
De begroting 2024 indexeren we, conform de reguliere uitgangspunten, op basis van de geharmoniseerde consument- en prijsindex (HICP) in het huidige begrotingsjaar (2023). Deze index bedraagt 2,9%, zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan van het CPB. Dit percentage wordt toegepast op de structurele lasten in de begroting. In het coalitieakkoord is opgenomen dat in 2024 het tarief voor de opcenten op de MRB ook wordt geïndexeerd met het reguliere indexpercentage van 2,9%. Hetzelfde percentage geldt voor de legestarieven. De besluitvorming over de tarieven van provinciale leges en belastingen is onderdeel van de Belastingverordening 2024.
We nemen de personeelslasten ook mee in de reguliere indexering. De werkelijke ontwikkeling van deze lasten hangt samen met de CAO afspraken. Omdat er nog geen CAO is voor 2024, betreft de indexering een voorlopige reservering van € 3,0 miljoen structureel. In deze reservering is rekening gehouden met de aanvulling op de CAO die in 2023 is gedaan.
Voor de OV begroting wordt uitgegaan van het 5-jaarsgemiddelde van de OV-index. Deze bedraagt voor de begroting 2024 3,9%. Vanwege de zeer hoge inflatie stijgt het gemiddelde fors, maar blijft de begroting de eerste jaren waarschijnlijk achter bij de werkelijke kostenontwikkeling. De risicoreserve OV is bedoeld om deze schommelingen te kunnen opvangen. De hoge inflatie van dit moment zal de komende vijf jaar nog doorwerken in het gemiddelde, waardoor uiteindelijk de structurele begroting weer in de pas zal lopen.
Per saldo leidt de reguliere indexering tot een negatief structureel effect van € 10,6 miljoen in 2024. Dit is exclusief de extra inkomsten vanuit de opcenten MRB, als gevolg van de indexering.
Buffer voor indexeringen
Vorig jaar is een structurele buffer voor indexeringen ingesteld om onontkoombare kostenstijgingen door inflatie te kunnen opvangen. De buffer bedraagt in 2024 nog € 3,9 miljoen en vanaf 2025 € 4,4 miljoen structureel. Vanwege de onzekerheid rond de inflatie en mogelijke nog na-ijlende effecten, is het voorstel om deze algemene buffer voor indexeringen in stand te houden.
Aanvullende indexeringen infrastructuur
De kosten op het gebied van infrastructuur zijn voor een belangrijk deel afhankelijk van de inflatie binnen de grond-, weg- en waterbouwsector (GWW-sector). De prijsindex van de GWW-sector wijkt veel af van de HICP. In 2023 is de prijsindex van de GWW-sector circa 13%. Dat is 10% hoger dan waar de begroting mee is geïndexeerd per 2023. Naar aanleiding daarvan is in het afgelopen jaar vanuit de algemene buffer voor prijsindexeringen de begroting voor het dagelijks onderhoud al structureel gecorrigeerd. Dat is nog niet gebeurd voor de overige structurele lasten op het gebied van infrastructuur.
Bij deze begroting is het voorstel om voor de vervangingsinvesteringen vanaf 2024 een aanvullende structurele storting te doen van € 1,6 miljoen en voor overige ontwikkelingen een structurele buffer voor indexeringen op infrastructuur aan te houden van per saldo € 3,0 miljoen (in 2024). Omdat het verschil in inflatie al in 2023 opspeelt, is in het budgettair perspectief rekening gehouden met het ingaan van de verhoging van de buffer per 2023. Een eventueel voorstel daartoe wordt opgenomen in de Monitor 2023-II.
Vervangingsinvesteringen
Begin dit jaar is het Beheerplan Infrastructurele Kapitaalgoederen (BIK) 2024-2027 door u vastgesteld. Daarin is een vervangingsopgave opgenomen van in totaal € 56 miljoen. Ter dekking van de kapitaallasten was een jaarlijkse storting van € 14 miljoen in de Reserve Dekking Kapitaallasten (RDKA) opgenomen in het voorstel. De raming van de vervangingsopgave in het nieuwe BIK was gebaseerd op het prijspeil 2022. De prijsstijgingen in de grond- weg- en waterbouw sector waren daarnaast de afgelopen jaren veel hoger dan de gemiddelde inflatie. Om het BIK conform de uitgangspunten (sober en doelmatig) uit te kunnen voeren, zijn daarom bovenop de reguliere indexering van de begroting aanvullende budgetten noodzakelijk. Bij deze begroting is het voorstel de raming voor vervangingsinvesteringen bij te stellen op basis van de prijsindex van de GWW sector. Dat leidt tot een aanvullende structurele storting van € 1,6 miljoen bovenop de reguliere indexering tussen 2022 en 2024 (€ 0,9 miljoen). Vanaf 2024 storten we daarmee jaarlijks € 16,5 miljoen in de RDKA. Daarmee kan de komende BIK periode (2024-2027) in totaal 4 x € 16,5 miljoen = € 66 miljoen aan vervangingsinvesteringen worden gepleegd (op basis van het prijspeil 2024).
Groot onderhoud (voorziening)
De kosten voor het groot onderhoud lopen via de egalisatievoorziening beheer en onderhoud. De structurele dotatie aan de voorziening en de jaarlijks benodigde onttrekking vindt plaats op basis van het meerjarig uitvoeringsprogramma (MUP), een afgeleide van het BIK. Begin 2024 actualiseren we het uitvoeringsprogramma. Daarbij zal de prijsontwikkeling op lopende en toekomstige projecten als gevolg van inflatie in beeld worden gebracht. Ook de baggeropgave (zie verderop) zal bij de actualisatie worden betrokken.
Bij deze begroting zijn de ramingen gebaseerd op het reguliere indexpercentage van 2,9%. Vanwege de hoge GWW-index zal een aanvullende structurele dotatie in de voorziening noodzakelijk zijn om het MUP te kunnen uitvoeren (op basis van het indexatieverschil van 10% in 2023 gaat het om circa € 2,5 miljoen). We stellen voor om de uiteindelijk benodigde aanvullende dotatie te bepalen op basis van de actualisatie van het MUP begin 2024 en bij deze begroting een structurele buffer in te stellen om deze hogere dotatie op te kunnen vangen.
Jaarlijks wordt op basis van de beginstand van de voorziening een ‘instandhoudingsbijdrage’ toegevoegd aan de voorziening. Zo blijven ‘gespaarde’ middelen in de voorziening op een reëel niveau. Bij deze begroting wordt uitgegaan van het reguliere indexpercentage. Mede daardoor valt de instandhoudingsbijdrage van de voorziening de komende jaren lager uit. Het voorstel is om het voordeel dat hieruit ontstaat (€ 100.000 in 2024, oplopend naar € 400.000 vanaf 2025) toe te voegen aan de in te stellen buffer. De werkelijk benodigde instandhoudingsbijdrage voor de komende jaren kan naar aanleiding van de actualisatie begin 2024 vanuit de buffer worden gedekt.
Overige structurele lasten infrastructuur
Naast de structurele lasten die voortvloeien uit het BIK, zijn er nieuwe investeringen in provinciale infrastructuur die leiden tot structurele afschrijvingslasten. Voor deze investeringen, zoals de Vloedbeltverbinding en de bediencentrale voor brug- en sluisbediening, zijn structurele middelen gereserveerd binnen de begroting. Door inflatie staan oorspronkelijke ramingen onder druk. Het voorstel is om ook hiertoe de structurele buffer voor indexeringen op infrastructuur in te stellen.
Met de voorgestelde structurele buffer van in totaal € 3,0 miljoen, oplopend naar ruim € 3,3 miljoen vanaf 2025 is naar verwachting voldoende ruimte om de huidige inflatie binnen de GWW-sector op alle structurele begrotingsposten op te kunnen vangen. De (eerste) benutting van de buffer wordt naar verwachting bij de Perspectiefnota 2025 ter besluitvorming aan u voorgelegd.
Samenvattend: structurele indexeringen
Per saldo leidt de voorgestelde besluitvorming tot een negatief structureel effect van € 15,2 miljoen vanaf 2024. Dat komt voort uit de reguliere indexering van € 10,6 miljoen, de aanvullende storting in de RDKA voor de vervangingsinvesteringen van € 1,6 miljoen en de aanvullende buffer voor infrastructuur van € 3,0 miljoen.
Het negatieve effect maakt deel uit van het totale budgettair perspectief. Als binnen het budgettair perspectief uitsluitend naar de structurele indexatie wordt gekeken, dan is het grootste deel van de stijgende lasten te dekken door de indexatie van de baten. Door de indexatie van het provinciefonds ontvangen we vanaf 2024 circa € 11 miljoen structureel extra (zie toelichting meicirculaire 2023). De indexatie van de opcenten MRB leidt tot extra inkomsten van € 3,3 miljoen. Het verschil van € 0,9 miljoen komt ten laste van de structurele vrije ruimte.
Incidentele indexeringen
Incidentele buffer investeringen infrastructuur
De inflatie heeft ook impact op lopende en geplande investeringen, waarvan de reservering in het verleden heeft plaatsgevonden. Deze incidentele budgetten worden niet automatisch geïndexeerd, omdat bij het vaststellen van de budgetten rekening wordt gehouden met prijsstijgingen tot en met het jaar waarin de investering wordt gerealiseerd. Door de zeer hoge inflatie lopen de ramingen echter uit de pas met de werkelijke kostenontwikkeling.
Het gaat in hoofdlijnen om de volgende projecten en benodigde reservering:
- Voor de afronding van projecten uit het BIK 2019-2023 is een aanvullende reservering benodigd van € 6,5 miljoen.
- Voor verschillende geplande investeringen is een aanvullende reservering benodigd van € 20 miljoen, waaronder voor het knooppunt Raalte en de rondweg Weerselo.
De bedragen zijn inschattingen, waarbij de kostenstijgingen grotendeels, maar niet uitsluitend, te maken hebben met inflatie. Het voorstel is om het totaal van de middelen bij deze begroting te reserveren en deze pas toe te kennen aan de verschillende projecten als er een nader uitgewerkt voorstel ligt, inclusief een toelichting op de aard en oorsprong van de kostenstijging. Bij de definitieve besluitvorming kunnen eventuele kostenafwegingen binnen projecten worden betrokken.
Incidentele reservering voorziening beheer en onderhoud
Zoals eerder vermeld, is het voor het reëel houden van de reservering binnen de voorziening beheer en onderhoud, nodig om op basis van de beginstand jaarlijks een instandhoudingsbijdrage toe te voegen aan de voorziening. In 2023 was de instandhoudingsbijdrage lager dan wanneer deze was gebaseerd op de GWW-index. Naar verwachting is er daarom een eenmalige extra dotatie benodigd (op basis van het verschil van 10% gaat het om circa € 1,3 miljoen).
Daarnaast was in het BIK aangegeven dat de opgave van het baggeren van de vaarwegen voorzien is, maar nog niet exact te ramen valt. De baggeropgave werd voorheen boekhoudkundig gezien als investering, maar vanwege een aanscherping in het BBV moeten de lasten via de voorziening lopen. Door deze administratieve wijziging vindt de lastneming eerder plaats. Omdat de opgave al op korte termijn moet worden uitgevoerd en de voorziening niet negatief mag zijn, zal er eenmalig een extra storting in de voorziening nodig zijn. Dit zal uiteindelijk resulteren in een lagere structurele storting, waarmee over de tijd gezien de impact budgetneutraal is. Het voorstel is om vooruitlopend op een nadere uitwerking voor de baggeropgave € 5,0 miljoen te reserveren.
Beide punten zullen worden betrokken bij de actualisatie van het meerjarig uitvoeringsprogramma dat aan de voorziening ten grondslag ligt. Deze actualisatie vindt begin 2024 plaats. De benutting van de incidentele en structurele reserveringen voor het groot onderhoud zal in samenhang worden bezien. Een voorstel volgt waarschijnlijk bij de Perspectiefnota 2025.
Samenvattend: incidentele reserveringen
Het voorstel is om € 27,8 miljoen incidenteel te reserveren voor het opvangen van primair inflatie-gerelateerde kostenstijgingen op lopende infrastructuurprojecten en de voorziening beheer en onderhoud. En daarnaast € 5,0 miljoen incidenteel te reserveren voor de baggeropgave.
Het voorstel is om ter dekking € 5 miljoen van de reeds beschikbare buffer voor indexeringen in 2023 te benutten. Een deel van de kostenstijging zal mogelijk ook al in 2023 (bij de monitor 2023-II) leiden tot voorstellen. Daar is dan al dekking voor aanwezig in de begroting 2023. De resterende reservering van € 27,8 miljoen zal bij deze begroting ten laste gaan van de vrije ruimte in het budgettair perspectief. Het voorstel is de reservering te storten in de Algemene reserve KvO.
Motorrijtuigenbelasting (indexering)
In het coalitieakkoord is opgenomen dat in 2024 het tarief voor de opcenten op de MRB wordt geïndexeerd met het reguliere indexpercentage van 2,9%. Hierdoor nemen de verwachte inkomsten vanaf 2024 structureel toe met € 3,3 miljoen.
Motorrijtuigenbelasting (volume)
Op basis van de meest recente tellijsten van de belastingdienst is de verwachting dat de inkomsten uit de MRB structureel toenemen met € 1,0 miljoen. Dit komt door een stijging van het aantal auto’s en het gemiddelde gewicht. De stijging zal ook leiden tot hogere inkomsten in 2023. De wijziging van de begroting 2023 wordt meegenomen bij de monitor 2023-II.
Omgevingswet
Voor de periode na inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet, zal er sprake zijn van een toename van structurele personele kosten die hangen samenhangen met de uitvoering van de nieuwe wet. Hierbij gaat het onder andere om een procesbeheerder, coördinator Digitaal stelsel omgevingswet (DSO) en doorontwikkelkosten (inclusief extra beheerkosten) van het DSO.
De extra kosten kunnen gedekt worden uit de extra baten in verband met invoering van milieuleges onder de omgevingswet. Voor het eerste jaar ramen we de legesinkomsten voor een half jaar, omdat de behandeling van aanvragen zeker zes maanden duurt. Daardoor ontvangen we het eerste half jaar geen inkomsten, waardoor we per saldo nog extra kosten maken in 2024 (€ 57.000). Vanaf 2025 zijn we uitgegaan van een inschatting voor de milieuleges voor een heel jaar. We gaan er daarbij vanuit dat de kosten en de opbrengsten van de omgevingswet budgetneutraal zijn. De komende jaren houden we een vinger aan de pols hoe de kosten en opbrengsten onder de omgevingswet zich ontwikkelen.
Faunaschades
Faunabeheer gaat om de balans tussen ecologie (het beschermen van soorten) en economie (het voorkomen van schade door soorten). Door verschillende uitspraken van de rechtbank en de Raad van State en het (nog) niet vaststellen van een provinciaal faunabeleidskader zijn er momenteel weinig mogelijkheden voor eigenaren om preventieve maatregelen te nemen die schade door wilde dieren voorkomen. De gemiddelde schade over de jaren 2014 tot en met 2016 bedroeg circa € 765.000. Het schadebedrag in 2021 bedroeg circa € 1.995.000, waarvan 92% voor ganzenschade. De verwachting is dat het uit te betalen bedrag aan schadevergoeding de komende jaren verder sterk op zal lopen. Vanaf 2024 verhogen wij structureel het budget jaarlijks met € 500.000. Wij proberen de schade zoveel mogelijk te beperken.
Verhoging vergoedingen PS
De vergoeding voor Statenleden gaat omhoog van € 1.329 naar € 1.895 bruto per maand. Provincies dienen de kosten zelf te dekken. Wij stellen u daarom voor vanaf 2024 structureel
€ 320.000 beschikbaar te stellen. De verhoging gaat in 2023 al in. De hogere kosten in 2023 nemen we mee in de Monitor 2023-II.
Ruimtelijke taken
Wij zien een intensivering op onze ruimtelijke taken omdat de druk op de ruimte toeneemt. Grote opgaven zoals energietransitie, transitie landelijk gebied, klimaatadaptatie en woningbouw vragen veel ruimte waarbij, anders dan voorheen, sprake is van concurrerende ruimteclaims. Ook juridisch lopen we tegen grenzen aan zoals stikstofwetgeving. Verder zijn de opgaven op het water en klimaatdomein steeds evidenter. Dit alles maakt dat zowel het ruimtelijk domein als het waterdomein als het woondomein steeds complexer worden en er steeds meer keuzes zijn die niet lokaal opgelost of afgewogen kunnen worden. Dit betekent extra druk op de provincies om te coördineren en regionaal af te stemmen en vergt intensieve inzet van de provincie in zowel het maken van beleid (Omgevingsvisie en Ruimtelijke puzzel) als in de samenwerking met partners bij zowel rijksoverheid als regiopartners. Voor de intensivering van onze ruimtelijke taken stellen we voor om vanaf 2024 structureel € 0,6 miljoen beschikbaar te stellen voor extra personele inzet en incidenteel tot en met 2027 jaarlijks € 0,6 miljoen aan programmakosten.
Watertaken
De wettelijke zorgplicht voor de drinkwatervoorziening staat onder druk, omdat de vraag naar drinkwater toeneemt (we gebruiken meer per persoon en daarbovenop meer door woningbouw) en er steeds minder (schoon) water beschikbaar is, met name in de droge zomers. Dit is merkbaar doordat drinkwater-winvergunningen worden overschreden, het drinkwaterbedrijf nieuwe bedrijven niet overal meer kan aansluiten en het steeds lastiger is bestaande vergunningsruimte in te zetten. Dit maakt dat we versneld op zoek moeten naar nieuwe winningen met name in Twente en in moeten zetten op waterbesparing. Ook het beschermen van bestaande winningen is een opgave. We stellen voor om vanaf 2024 structureel € 0,6 miljoen beschikbaar te stellen waarvan € 0,3 miljoen voor extra personele capaciteit en € 0,3 miljoen voor o.a. onderzoek en procedurekosten.
VTH taken
De afgelopen jaren is met een minimale bezetting op gebied van water (grond-, zwem- en waterwet) inzet gepleegd op onze vergunningverlening, toezicht en handhavingstaken. Er zijn structurele achterstanden ontstaan waar de rekenkamer rapporten over gepubliceerd heeft. Hiernaast vraagt onder andere de kaderrichtlijn water, de klimaat- en drinkwateropgave en de PPLG om een onontkoombare grotere inzet en wordt er meer gevraagd op gebied van registraties en monitoring. We stellen voor om vanaf 2024 structureel € 0,3 miljoen beschikbaar te stellen voor extra personele inzet op de VTH-taken.
Exploitatie Enschede – Munster/Dortmund
In de huidige concessie Enschede – Munster/Dortmund geldt een tijdelijke afspraak waarbij een deel van de exploitatie van de treinverbindingen Enschede – Münster aan Nederlandse zijde vanuit Duitsland gefinancierd wordt. Met het aflopen van de huidige concessie eind 2026 eindigt ook deze afspraak en zullen de exploitatiekosten naar rato verdeeld worden. Daarnaast wordt een algemene kostenstijging verwacht. Nu betaalt Overijssel 23% van de spoorverbinding aan Nederlandse zijde. Vanaf 2027 zal Overijssel voor de spoorverbinding aan Nederlandse zijde 2/3 van de kosten gaan betalen. Voor Overijssel betekent dit een verhoging van de exploitatiekosten met € 650.000 per jaar vanaf 2027 om het huidige voorzieningenniveau van deze grensoverschrijdende lijnen te kunnen continueren.
Sociale veiligheid spoor
Om de sociale veiligheid op de spoorverbindingen in Overijssel (Zwolle-Emmen, Zwolle-Kampen en Zwolle-Enschede) te verbeteren is in overleg met de vervoerders afgesproken een veiligheidsteam in te stellen dat o.a. incidenten snel kan aanpakken. De kosten daarvan zijn geraamd op € 1,5 miljoen per jaar tot en met 2027.
Het rijk (Justitie en Veiligheid) heeft tot en met 2027 voor deze aanpak op de treinverbinding Zwolle-Emmen een bijdrage van € 0,5 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Naast een bijdrage van de provincie Drenthe € 0,2 miljoen wordt van Overijssel een bijdrage gevraagd van € 0,34 miljoen per jaar. Om deze aanpak uit te breiden naar de andere treinverbindingen Zwolle-Kampen en Zwolle-Enschede is jaarlijks € 0,5 miljoen nodig om de sociale veiligheid op het spoor te verbeteren. We stellen daarom voor om in totaal vanaf 2024 structureel € 0,8 miljoen beschikbaar te stellen voor de sociale veiligheid op de spoorverbindingen in Overijssel. Deze bijdrage is ook benodigd in het begrotingsjaar 2023. Daarmee is in het budgettair perspectief rekening gehouden. De besluitvorming daarover komt terug in de monitor 2023-II.
Bestuursondersteuning GS
Voor een goede ondersteuning van GS is het noodzakelijk om voldoende formatie voor woordvoering en secretariaat te hebben. De afgelopen vier jaar de ondersteuning van een zesde gedeputeerde incidenteel gefinancierd. Deze inzet zal, onder andere vanwege de majeure opgave in het landelijk gebied, structureel worden. Wij stellen daarom voor vanaf 2024 structureel € 0,2 miljoen beschikbaar te stellen voor de bestuursondersteuning van GS.
Data op orde: Archiefwet
De nieuwe wetgeving ten aanzien van digitale informatiehuishouding vraagt steeds meer van ons archiefbeheer binnen de provincie en de toezichthoudende rol die we hebben op gemeenten. Uit de accountants- en controlrapportages van de afgelopen jaren komt naar voren dat we een stevige opgave hebben om de digitale informatiehuishouding binnen de provincie op orde te brengen en (weer) te gaan voldoen aan wetgeving zoals de Wet open overheid Archiefwet, Wet hergebruik overheidsinformatie, Wet elektronische bekendmaking en het Wetsvoorstel digitale overheid (inclusief Wet Digitale Toegankelijkheid). Om die bijdrage te leveren en ook op dit onderdeel het toezicht richting de gemeenten en waterschappen actief te kunnen blijven invullen is 1 fte extra nodig om uitvoering te kunnen geven aan deze wettelijke taak. We stellen voor hiervoor vanaf 2024 structureel € 0,1 miljoen beschikbaar te stellen.
Data op orde: GIS
Binnen de provincie maken we veel gebruik van het Geografisch Informatiesysteem (GIS). Dit systeem maakt het mogelijk om diverse gegevens (data) te beheren, analyseren en te delen met anderen. Illustraties van het gebruik zijn bijvoorbeeld de Droogtemonitor, de Cultuurhistorische waardenkaart, de GGA-stikstofhub en de Baggertoolbox. We zijn in 2021 gestart met het project “Toekomstvaste GIS” omdat (1) de leverancier stopt met de ondersteuning van onze GIS-applicatie, (2) data-opslag in de VS plaatsvindt en we dit naar Europa willen halen, (3) we provinciebreed toe willen naar ‘cloud’-oplossingen, (4) de gebruikers de applicatie zelf meer actief willen gebruiken in de samenwerking met andere partijen. De kosten die gemoeid zijn met de doorontwikkeling van het GIS kunnen voor een deel vanuit de huidige exploitatiebegroting worden gedekt. Voor het deel dat wij niet uit bestaande budgetten kunnen dekken stellen wij u voor in 2024 € 0,31 miljoen en vanaf 2025 € 0,36 miljoen structureel beschikbaar te stellen.
WOO vrijval middelen
In de Perspectiefbrief 2020 heeft u ingestemd met het beschikbaar stellen van € 420.000 voor implementatie en uitvoering van de Wet Open Overheid (WOO). Van deze € 420.000 is in 2020 € 250.000 gedurende 5 jaren bestemd voor het op orde brengen van de informatiehuishouding. De vrijval van deze middelen is reeds in het budgettair perspectief bij de Begroting 2023 verwerkt.
De resterende € 170.000 is gereserveerd voor uitvoering van de WOO. In 2022 hebben wij via het provinciefonds middelen vanuit het Rijk ontvangen voor uitvoering van de WOO. Deze middelen zijn toereikend om de kosten voor uitvoering van de WOO te dekken. De door u beschikbaar gestelde middelen zijn daarom niet langer benodigd. Wij stellen daarom voor de eerder door u beschikbaar gestelde middelen voor uitvoering van de WOO van € 170.000 vanaf 2025 structureel te laten vrijvallen aan de algemene middelen.
Beveiligingssysteem
Eind 2020 is vastgesteld dat de software van het in 2007 aangeschafte beveiligingssysteem (M3000) niet meer voldoet aan onze informatiebeveiligingsvereisten. Na een verkenning is in 2021 een Europese aanbesteding gestart om de software van het beveiligingssysteem te vervangen. In het aanbestedingstraject is bekend geworden dat het uitsluitend vervangen van de software niet mogelijk is. De software is te veel geïntegreerd met de gebruikte hardware.
Daarop zijn wij een nieuwe Europese aanbesteding gestart voor de vervanging van zowel de software als de hardware van het beveiligingssysteem. Voor de vervanging is een investeringsbudget van € 800.000 benodigd. De afschrijvingslasten bedragen € 60.000 per jaar. Wij stellen u voor om een investeringsbudget van € 360.000 beschikbaar te stellen voor vervanging van het beveiligingssysteem en structureel € 60.000 beschikbaar te stellen ter dekking van de afschrijvingslasten van de investering.
Actualiseren obligatie- en SVN portefeuille
Voor deze begroting zijn de laatste inzichten over de rentebaten van de SVn-leningen en de obligatieportefeuille vergeleken met de ramingen. Dit leidt tot een kleine structurele meevaller van jaarlijks circa € 15.000.
Toevoegen jaarschijf 2027
De toevoeging van jaarschijf 2027 heeft een positief effect van € 404.000 op het structurele resultaat in jaarschijf 2027 en een negatief effect van € 664.000 op het incidentele resultaat in jaarschijf 2027, per saldo een negatief effect van € 260.000, hetgeen voornamelijk wordt veroorzaakt door de kosten voor de PS-verkiezingen (1 keer in de 4 jaar) van € 265.000.
Beheerplan infrastructurele kapitaalgoederen (BIK 2024-2027)
Met de vaststelling van het Beheerplan Infrastructurele Kapitaalgoederen 2024-2027 (PS22-000124) is extra budget toegekend voor dagelijks beheer en onderhoud, de Voorziening groot onderhoud en vervangingsinvesteringen.
Jaarstukken 2022
Via het Statenvoorstel resultaatbestemming en begrotingswijzigingsvoorstellen bij jaarstukken 2022 (PS23-000330) is € 0,2 miljoen per jaar beschikbaar gesteld voor onderhoud infrastructuur (Vechtdalverbinding).
Monitor Overijssel 2022-II
Monitor 2022-II (PS/2022/1108507) leverde een structureel voordeel op, vooral als gevolg van een hogere provinciefondsuitkering (deels incidenteel, deels structureel) en hogere opbrengsten vanuit de opcenten motorrijtuigenbelasting.
Monitor Overijssel 2023-I
Monitor 2023-I (PS23-000506) leidde tot een structureel voordeel, vooral als gevolg van hogere dividendopbrengsten voor Wadinko en de BNG.